Wie dwepen er zoal met Edgar Allan Poe? Waar komt hun liefde voor zijn werk vandaan? En van welk verhaal of gedicht klopt hun hart het snelst? In ‘Het rendez-vous’ worden een aantal terugkerende vragen gesteld aan een Poe-fan. In deze elfde aflevering is het woord aan Guido van Heulendonk.

Meteen maar wat duidelijkheid verschaffen: ‘Heulendonk’ is een pseudoniem, naar een wijk in Adegem waar hij (Guido Beelaert) woont. Adegem is op zijn beurt een deelgemeente van Maldegem, op een twintigtal kilometers van Gent. Vooral dit laatste is een interessant gegeven want het is in het prachtige Gent waar hij in zijn jonge jaren aan de universiteit Germaanse Filologie studeert én een thesis schrijft over … Edgar Allan Poe. Van Heulendonk weet intussen heel goed dat schrijven hem in het bloed zit. In 1983 verschijnt zijn eerste korte verhaal en in 1985 zijn debuutroman Hoogtevrees, door de BRT verfilmd! We tellen nog eens zes jaar verder als bij Van Heulendonk onbewust de liefde voor Poe weer wat kriebelt. Het resulteert in de verhalenbundel De echo van de raaf waarin de geest van Poe voortdurend rondwaart. Maar hoe denkt Van Heulendonk zoal over het werk van zijn mogelijk grootste voorbeeld? We geven hem hierbij het woord. 
 

“Poe heeft als weinigen het vermogen om de lezer als een willoze pop bij de hand te nemen en te leiden waar hij dat wil.”

Hoe ben je voor het eerst in aanraking gekomen met Edgar Allan Poe?

“Via mijn dorpsbibliotheek, die ik al van vroeg in de lagere school elke zondagochtend plunderde op zoek naar spannende boeken. Zo raakte ik verslaafd aan Arendsoog, De Rode Ridder, Bas Banning, Pim Pandoer, en later schrijvers als Dumas, Karl May, Simenon, Chandler, Hammett, en nog anderen. Ik schat dat ik vijf- of zestien was, toen ik op zo’n zondag een pocketje Fantastische vertellingen van de plank plukte. Ik nam het mee naar huis en las mijn eerste Poe-verhaal: ‘De gouden kever’. Ik was meteen verkocht, en had nog diezelfde dag de hele bundel uit. Ik besefte een nieuw universum te hebben betreden. Het heeft me nooit meer losgelaten, en toen ik letteren ging studeren en een onderwerp moest kiezen voor mijn afstudeerscriptie was dat snel gebeurd: The Theme of Morbidity in Some of Poe’s Gothic Tales. Daarin heb ik zijn horrorfictie proberen te lezen tegen de achtergrond van zijn kosmologie, zoals hij die had neergelegd in Eureka: A Prose Poem. Een nieuw universum, indeed. Uiteindelijk werd ik zelf schrijver, van romans, maar ook verhalen. Toen het moment aanbrak om deze een eerste keer te bundelen en ik ze in hun samenhang bekeek, bleken ze tot mijn verbazing zoveel Poe te bevatten, inhoudelijk zowel als vormelijk, dat ik een titel koos die deze schatplichtigheid ruiterlijk toegaf: De echo van de raaf (1991).”

Wat vind je het meest fascinerend aan hem?

“Hij is intussen een beetje van mijn literaire radar verdwenen, maar in zijn fictie heeft me altijd de geloofwaardigheid getroffen die hij zijn zwarte, groteske en soms tegen de absurditeit aanschurende werelden wist mee te geven. Een unieke mix van nachtmerrie en ratio. Ik herinner me bijvoorbeeld van die eerste leeservaring hoe ‘Een afdaling in de Maalstroom’ me zodanig inpakte dat ik begon te denken met een autobiografie te maken te hebben. Hij heeft als weinigen het vermogen om de lezer als een willoze pop bij de hand te nemen en te leiden waar hij dat wil. Dat heeft vaak meer met stijl te maken dan met narratieve kracht. Op een literaire avond in Brugge hoorde ik ooit Willem Frederik Hermans zeggen dat een goed boek de lezer de indruk moet geven dat hij door de auteur over een weids water wordt geroeid, waarbij hij niets anders hoeft te doen dan achterover te leunen in de kussens en te luisteren, als in een Venetiaanse gondel, naar wat de man aan de riemen te vertellen heeft, waarna de auteur bij het aanmeren, net als de lezer op de laatste bladzijde wil uitstappen, hem met de roeispaan de schedel inslaat. Die moordenaarskunst beheerste Poe tot in de perfectie.

In zijn beste poëzie (hij had ook zijn mindere dagen) treffen mij vooral de bezwerende muzikaliteit (‘The Raven’ is in dat opzicht legendarisch) en de evocatieve kracht. Zelden werden eenzaamheid en kosmische inklemming van het individu zo indringend verbeeld als in ‘Alone’. Hetzelfde geldt voor de bijna postmodern te noemen existentiële twijfel in ‘A Dream Within A Dream’ (een van zijn laatste gedichten, dat ik als motto koos bij mijn roman De vooravond). Die premature moderniteit zit ook in Eureka, waarin hij bijna een eeuw voor ze ingang vond in de fysica de basisprincipes van de bigbangtheorie formuleerde. En verder herken ik mezelf als schrijver in zijn poëtica van secuur doordachte constructie en compositie, zoals hij die uit de doeken deed in The Philosophy of Composition. Alles in de tekst moet zijn bestaansreden hebben, geen woord is gratuit.”

Welk van zijn verhalen of gedichten is volgens jou het beste en waarom?

“Gedichten: zie hierboven. Wat verhalen betreft is de keuze moeilijk. Uitgaande van Hermans’ roeispaan denk ik aan ‘The Black Cat’. Maar het is wellicht in ‘The Cask of Amontillado’ dat Poe dit werktuig volgens mij het subtielst, het meest ironisch en meteen ook het dodelijkst hanteert. Een juweel van een verhaal, dat een extra laag meekrijgt die het boven de pure horroranekdotiek uit tilt, door het feit dat de lezer nooit te weten komt wat de concrete reden is voor Montresors gruwelijke wraakoefening. Het injecteert de plot met een Tarantino-achtige amoraliteit die ontregelt en blijft nazinderen.”

Met welk verhaal of gedicht heb je het minst en waarom? 

“Hier is de keuze minder moeilijk. Poe was een broodschrijver, en dan nog een die dat brood vaak inruilde voor interessantere artikelen als alcohol. Met een voortdurende nood aan financiën en dus kopij als gevolg. Zodat hij nog meer moest schrijven. De kwaliteit van zijn productie is dan ook zeer ongelijkmatig en het is geen kunst om uit de ruim zeventig ‘Tales of Mystery and Imagination’ in mijn Complete Works er enkele te plukken die dat bewijzen. Zo heeft bijvoorbeeld ‘The Sphinx’ me nooit kunnen bekoren: geen roeispaan, eerder een lucifershoutje. Zelfs als je rekening houdt met een satirische bedoeling. Desondanks heb ik altijd het gevoel gehad, wat je ook van Poe las, dat je met een unieke stem te maken had, een schrijver die zijn medium even virtuoos beheerste als tijdgenoot Paganini zijn viool, en bij wie je iedere keer de grondtoon hoorde van de ware, door niets dan zijn kunst gedreven kunstenaar.

Over zijn poëzie: die is niet los te zien van zijn strikte opvattingen over het genre, zoals na te lezen in The Poetic Principle en The Philosophy of Composition. Ik beperk me tot de vaststelling dat die principes de ene keer al beter hebben gerendeerd dan de andere. Het vaak geprezen ‘Annabel Lee’ bijvoorbeeld maakt op mij niet zo’n indruk. Wat ‘The Raven’ zijn symfonische indringendheid geeft, verwordt hier tot een kinderlijk arrangement, dat je dan intentioneel kunt noemen, maar dat daarom niet anders klinkt. Maar zoiets is allemaal zeer subjectief, zoals elke appreciatie van een gedicht.

En voor de rest: Aliquando bonus dormitat Homerus.”

Stel je was Poe in zijn tijd tegengekomen. Welke vraag zou je hem als eerste hebben gesteld, of welk onderwerp zou je als eerste bij hem hebben aangesneden?

“Als ik het moment mocht bepalen, dan zou ik hem opwachten bij zijn aankomst in Baltimore eind september 1849, en dan bij hem blijven om te zien wat er precies gebeurd is voor hij op drie oktober halfdood wordt aangetroffen in Ryan’s Tavern. Indien mogelijk zou ik dat drama verhinderen en zo de wereldliteratuur alsnog enkele meesterwerken bezorgen. Waarbij natuurlijk de vraag rijst waarmee elke tijdreiziger geconfronteerd wordt: mag je ingrijpen in de loop van de geschiedenis, of kan je maar beter de afzijdige toeschouwer blijven om niet het risico te lopen een kwantumaccident te veroorzaken in het ruimtetijdcontinuüm. Poe redden zou bovendien een flinke knauw betekenen in het aura van macaber en zelfdestructief mysterie dat nog altijd rond hem hangt, en waardoor hij blijft fascineren.

In ieder geval (gesteld dat we samen aan een tafel belanden bij Ryan’s, voor een door mij betaalde koffie) zou ik hem de vraag stellen: ‘Wat vind je van het volgende verhaal?’ En dan zou ik hem ‘The Fall of the House of Usher (II)’ voorlezen uit De echo van de raaf van Guido van Heulendonk.”

  Van Heulendonk in de Poe Cottage, New York (2001)